Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

ook leger

Толкование Перевод

1 retreat

n. terugtrekking; vluchtoord; eenzaamheid, afzondering
--------
v. vluchten; terugtrekken

retreat¹

[ ritrie:t]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 toevluchtsoord ⇒ schuilplaats

2 tehuis ⇒ asiel

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 leger〉 terugtocht ⇒ aftocht

2 〈 religie〉 retraite

♦voorbeelden:

1   beat a (hasty) retreat • zich (snel) terugtrekken; 〈 figuurlijk〉 (snel) de aftocht blazen

     make good one's retreat • weten te ontkomen

2   in retreat • op retraite

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 afzondering

2 〈the; leger〉 sein voor de aftocht

♦voorbeelden:

2   sound the retreat • de aftocht blazen

————————

retreat²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 teruggaan ⇒ zich terugtrekken 〈ook leger; ook figuurlijk〉; terugwijken 〈 van kin, voorhoofd e.d.〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉〈 schaakspel〉

1 naar achteren zetten ⇒ wegzetten

English-Dutch dictionary > retreat
2 forage

n. hooi, gras, voedsel voor dieren; het zoeken naar voedsel; zoeken; roof
--------
v. zoeken, zoeken naar-; graven naar-; plunderen van-; aanleggen van voorraad

forage¹

[ forridzj]

I 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 foeragering 〈 ook leger〉 ⇒ het op foerage uitgaan

2 plundertocht

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 veevoer ⇒ foerage

————————

forage²

〈 werkwoord〉

1 op foerage uitgaan 〈 ook leger〉 ⇒ naar voedsel zoeken, foerageren

2 doorzoeken ⇒ op zoektocht gaan

♦voorbeelden:

2 forage about in someone's bag • iemands tas doorsnuffelen

English-Dutch dictionary > forage
3 retire

v. op pensioen gaan, pensioneren; afzonderen; ontslaan; ontslag nemen; naar bed gaan, gaan slapen

retire

[ rittajjə]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich terugtrekken 〈 ook leger〉 ⇒ weggaan, heengaan; 〈 formeel〉 zich ter ruste begeven

2 met pensioen gaan

♦voorbeelden:

1   retire for the night/to bed • zich ter ruste/te bed begeven

2   retire from the navy • de marine verlaten

¶ retire into oneself • in gedachten verzinken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 terugtrekken 〈 ook leger〉 ⇒ intrekken

2 pensioneren ⇒ op pensioen stellen

3 〈 geldwezen〉 aflossen ⇒ inlossen

4 〈 geldwezen〉 intrekken ⇒ terugnemen, aan de circulatie onttrekken

♦voorbeelden:

3   retire bonds/debts • obligaties/schulden aflossen

4   retire notes • bankbiljetten intrekken

English-Dutch dictionary > retire
4 station

n. station; halte; plaats; standplaats; kazerne; boerderij
--------
v. plaatsen, stationeren

station¹

[ steesjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 station 〈 ook van spoor, radio, tv〉 ⇒ 〈 Amerikaans-Engels〉 benzinestation; 〈 Brits-Engels〉 goederenstation

2 standplaats ⇒ plaats; post 〈 ook leger〉; station

3 brandweerkazerne

4 politiebureau

5 〈 leger〉 basis ⇒ post

6 〈 religie〉 statie

7 positie ⇒ rang, status

8 〈 Amerikaans-Engels〉 toestel ⇒ telefoon

♦voorbeelden:

1   naval station • marinebasis

2   take up one's station • post vatten

     on station • op zijn post

6   stations of the Cross • kruiswegstaties

7   marry above/beneath one's station • boven/beneden zijn stand trouwen

     men of (high) station • mannen van (hoge) stand

————————

station²

〈 werkwoord〉

1 plaatsen ⇒ stationeren

♦voorbeelden:

1   station oneself • post vatten

English-Dutch dictionary > station
5 staff

n. personeel, staf(personeel; staf (stok); paal, stang; steun, stut
--------
n. stok, staf, paal; groep van 5 horizontale lijnen en de vier ruimtes tussen hen waarop muziek wordt geschreven; speer, lans (Archaïsch)
--------
v. bemannen, v. personeel voorzien

staff¹

[ sta:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: in betekenis 0.3 ook staves [ steevz]〉

1 staf 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ steun

2 steunstok ⇒ vlaggenstok

3 〈 muziek〉 notenbalk

4 〈 werkwoord enkelvoud of meervoud〉 staf 〈 ook leger〉 ⇒ personeel, korps

♦voorbeelden:

1   pastoral staff • kromstaf

4   be staff • tot het personeel behoren

¶ the staff of life • brood; ons dagelijks brood

     staff and staple • hoofdbestanddeel/schotel

————————

staff²

〈 werkwoord〉

1 bemannen ⇒ van personeel voorzien

♦voorbeelden:

¶ staff up • meer personeel aanwerven voor

English-Dutch dictionary > staff
6 evolution

n. evolutie, ontwikkeling, groei

evolution

[ ie:vəloe:sjn]

I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉

1 draaiende beweging ⇒ zwenking, evolutie; 〈 ook leger〉 (tactische/exercitie) manoeuvre

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 evolutie ⇒ ontwikkeling, groei 〈 ook natuurkunde〉

English-Dutch dictionary > evolution
7 heavy

adj. zwaar; moeilijk
--------
adv. zwaar
--------
n. De rol van de slechte, slecht (bij theater); Invloedrijk persoon

heavy¹

[ hevvie] 〈 zelfstandig naamwoord〉〈 informeel〉

1 zware jongen ⇒ misdadiger

————————

heavy²

[ hevvie] 〈bijvoeglijk naamwoord; heaviness〉

1 zwaar 〈 ook leger, natuurkunde〉

2 zwaar ⇒ hevig; aanzienlijk

3 moeilijk te verteren 〈 ook figuurlijk〉

4 (zwaar) bewolkt

5 log ⇒ traag (van begrip)

6 serieus 〈 krant, toneelrol〉 ⇒ zwaar op de hand

7 streng

8 zwaar ⇒ drukkend

9 zwaarmoedig

♦voorbeelden:

1   a heavy fog • een dichte/zware mist

     heavy industry • zware industrie

     〈 natuurkunde〉 heavy water • zwaar water

     heavy with • zwaar beladen met

     heavy with child • hoogzwanger

     heavy with the smell of roses • doortrokken van de geur van rozen

2   a heavy drinker • een zware drinker

     heavy necking/petting • stevige vrijpartij

     heavy seas • zware zeeën

     a heavy sleeper • een vaste/diepe slaper

     heavy traffic • druk/zwaar verkeer; vrachtverkeer

     a heavy turnout • een grote opkomst

3   I find it heavy going • ik schiet slecht op

¶ play the heavy father • een (donder)preek houden

     with a heavy hand • met ijzeren hand

     make heavy weather of something • moeilijk maken wat makkelijk is

     〈 informeel〉 be heavy on • veel gebruiken 〈 benzine, make-up〉

————————

heavy³

〈 bijwoord〉

1 zwaar

♦voorbeelden:

1   time hung heavy on her hands • de tijd viel haar lang

     lie heavy • zwaar wegen/drukken

English-Dutch dictionary > heavy
8 nest

n. nest; huis; waar je beschermd wordt
--------
v. zich nestelen,nestelen

nest¹

[ nest] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 ook leger〉 nest 〈 ook figuurlijk〉

2 broeinest ⇒ haard

♦voorbeelden:

1 a nest of robbers • een roversnest

¶ feather one's nest • zijn zakken vullen

foul one's own nest • het eigen nest bevuilen

————————

nest²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (zich) nestelen

2 nesten uithalen

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 nesten ⇒ in elkaar passen

English-Dutch dictionary > nest
9 captain

n. kapitein; gezagvoerder; aanvoerder
--------
v. aanvoerder, veldheer, kapitein, gezagvoerder, ploegbaas, leider

captain¹

[ kæptin] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 kapitein 〈 ook leger〉 ⇒ bevelhebber; (scheeps)gezagvoerder; 〈 leger〉 kapitein-ter-zee

2 groot strateeg ⇒ ervaren veldheer

3 〈 luchtvaart〉 gezagvoerder

4 〈 Amerikaans-Engels〉(korps/districts)commandant 〈 bij politie〉

5 voorman ⇒ ploegbaas

6 〈 sport〉 aanvoerder ⇒ captain

♦voorbeelden:

1 captain of a fire brigade • brandweercommandant

captain of industry • grootindustrieel

————————

captain²

〈 werkwoord〉

1 commanderen ⇒ leiden, de aanvoerder zijn van

English-Dutch dictionary > captain
10 zero

n. nul, 0
--------
v. zich inschieten op; zijn aandacht richten op

zero¹

[ ziəroo] 〈 werkwoord〉

1 het vizier instellen ⇒ scherp stellen

♦voorbeelden:

1   zero in on 〈 leger〉 • zich inschieten op; het vuur richten op; 〈 figuurlijk〉 zijn aandacht richten op 〈 probleem〉; inhaken op 〈 bijvoorbeeld op nieuwe markt〉

————————

zero²

〈 telwoord〉

1 nul ⇒ nulpunt, laagste punt, beginpunt 〈 ook leger, van een operatie〉; 〈 figuurlijk〉 nul(liteit)

♦voorbeelden:

1   his chances of recovery were zero • hij had geen enkele kans op herstel

     he is a real zero • hij is een grote nul

     temperatures below zero • temperaturen onder nul/het vriespunt

English-Dutch dictionary > zero
11 airborne

adj. gevlogen; met het vliegtuig

airborne

1 in de lucht ⇒ door de lucht vervoerd/verspreid

2 〈 ook leger〉 per vliegtuig getransporteerd

♦voorbeelden:

1   the plane was airborne • het vliegtuig was in de lucht/los

     airborne pollen • stuifmeel in de lucht

2   airborne attack • luchtlandingsoffensief

     airborne troops • luchtlandingstroepen

English-Dutch dictionary > airborne
12 amphibian

adj. amfibisch (maritiem-kontinentaal, in staat te funktioneren en te bewegen in zee en op land)
--------
n. amfibisch; amfibisch voertuig (dat zowel in zee als op land funktioneert)

amphibian

[ æmfibbiən]

1 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 amfibie- 〈 ook leger〉

2 〈 zelfstandig naamwoord〉 amfibie

3 〈 zelfstandig naamwoord〉 amfibievoertuig

♦voorbeelden:

1 amphibian tank • amfibietank

English-Dutch dictionary > amphibian
13 amphibious

adj. tweeslachtig, amfibisch

amphibious

[ æmfibbiəs]

1 amfibisch 〈 ook leger〉

♦voorbeelden:

1 amphibious vehicles • amfibievoertuigen

English-Dutch dictionary > amphibious
14 battery

n. batterij; accu; aanval

battery

[ bætrie] 〈meervoud: batteries〉

1 batterij 〈 ook leger〉 ⇒ reeks; 〈 in het bijzonder〉 legbatterij

2 (elektrische) batterij

3 accu(mulator)

4 slagwerk 〈 in orkest〉

5 〈 honkbal〉 werper en vanger

6 〈 juridisch〉 aanranding

♦voorbeelden:

1 a battery of questions • een spervuur van vragen

a battery of specialists • een heel legertje specialisten

English-Dutch dictionary > battery
15 chaser

n. achtervolger; licht gewicht

chaser

[ tsjeesə]

1 achtervolger ⇒ jager 〈 ook leger〉

2 〈 informeel〉 (bestelling van) drankje 〈 bier, water〉 na sterk alcoholische drank

English-Dutch dictionary > chaser
16 land-based

land-based

1 continentaal ⇒ op het vasteland

2 〈 ook leger〉op (het) land geplaatst, te land gestationeerd ⇒ vanaf het land opererend

English-Dutch dictionary > land-based
17 liaison

n. liaison, communicatie, contact; iemand die contact houdt; (kortstondige) verhouding; verbinding; samenzwering; onwettelijke liefdesaffaire; (in Franse grammatica) grammaticale omstandigheid waarin een gewoonlijk stille ker aan het einde van een woord uitgesproken wordt aan het begin van een woord dat daarop volgt

liaison

[ lie▪eezn]

1 liaison 〈 ook leger〉 ⇒ verbinding; 〈 bij uitbreiding〉 samenwerkingsverband

2 liaison ⇒ buitenechtelijke verhouding

3 〈 culinaria〉 liaison ⇒ eierdooierbinding

English-Dutch dictionary > liaison
18 pivot

n. spil, draaipunt; centrale figuur
--------
v. om een spil draaien, draaien

pivot¹

[ pivvət] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 spil 〈 ook leger, sport〉 ⇒ draaipunt, draaipen; 〈 figuurlijk〉 centrale figuur

————————

pivot²

〈 werkwoord〉

1 om een spil/steunpunt draaien ⇒ 〈 figuurlijk〉 draaien

♦voorbeelden:

1 pivot (up)on something • om iets draaien

English-Dutch dictionary > pivot
19 reformation

n. 16-de Eeuwse Christelijk religieuze beweging die als visie had de Rooms Katholieke Kerk te hervormen en hetgeen resulteerde in de vorming van het Protestantisme

reformation

[ reffəmeesjn]

I 〈eigennaam; Reformation; the〉〈 religie〉

1 Reformatie

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 hervorming ⇒ verbetering

2 nieuwe vorming ⇒ nieuwe formatie 〈 ook leger〉

English-Dutch dictionary > reformation
20 rush

n. drukte; haast; toeloop; bies
--------
v. rennen, vliegen; storten; zich haasten

rush¹

[ rusj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 heftige beweging ⇒ snelle beweging; stormloop, grote vraag, toevloed

2 haast ⇒ haastige activiteiten

3 〈 the〉 spits(uur) ⇒ drukte

4 〈vaak meervoud; film(kunde)〉 eerste afdruk 〈 voor het knippen〉

5 〈 plantkunde〉 rus ⇒ bies

6 〈 vaak meervoud〉 biezen 〈 voor het vlechten van manden, matten e.d.〉

♦voorbeelden:

1   carry with a rush • stormenderhand innemen

     there is a rush for his latest novel • er is een grote vraag naar zijn laatste roman

2   what's the rush? • vanwaar die haast?

————————

rush²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 stormen ⇒ vliegen, zich haasten

2 ondoordacht handelen ⇒ overijld doen

♦voorbeelden:

1   the blood rushed to her face • het bloed vloog haar naar het gezicht

2   rush into marriage • zich overhaast in een huwelijk storten

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 meeslepen ⇒ haastig vervoeren, meesleuren

2 opjagen ⇒ tot haast dwingen

3 haastig behandelen ⇒ afraffelen

4 bestormen 〈 ook leger〉 ⇒ stormenderhand innemen, overmeesteren

♦voorbeelden:

3   rush out • massaal produceren

     rush a bill through • een wetsontwerp erdoor jagen/haastig afhandelen

English-Dutch dictionary > rush

Страницы

См. также в других словарях:

Mann — 1. A blind man may perchance hit the mark. – Tauben und Hühner Zeitung (Berlin 1862), Nr. 6, S. 46. 2. A Mann a Wort oder a Hundsfott. (Ulm.) 3. A Mann wie a Maus ün a Weib wie a Haus is noch nit gleich. (Jüd. deutsch. Warschau.) Will sagen, dass … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Brot — 1. Abgeschnitten Brot hat keinen Herrn. Frz.: Pain coupé n a point de maître. 2. Alles Brot ist dem gesund, der hungert. 3. Alt Braut un drüge Holt helpen hushalten. (Westf.) 4. Alt Brot, alt Mehl, alt Holz und alter Wein sind Kleister. –… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Allemand (langue) — Allemand Cet article concerne la langue allemande. Pour les autres significations du mot « allemand », voir Allemand (homonymie). Allemand Deutsch Parlée en Allemagne, Autriche … Wikipédia en Français
Langue allemande — Allemand Cet article concerne la langue allemande. Pour les autres significations du mot « allemand », voir Allemand (homonymie). Allemand Deutsch Parlée en Allemagne, Autriche, Suisse et dans 8 autres pays Région Europe … Wikipédia en Français
Langue de Goethe — Allemand Cet article concerne la langue allemande. Pour les autres significations du mot « allemand », voir Allemand (homonymie). Allemand Deutsch Parlée en Allemagne, Autriche, Suisse et dans 8 autres pays Région Europe … Wikipédia en Français
Mots français d'origine allemande — Allemand Cet article concerne la langue allemande. Pour les autres significations du mot « allemand », voir Allemand (homonymie). Allemand Deutsch Parlée en Allemagne, Autriche, Suisse et dans 8 autres pays Région Europe … Wikipédia en Français
Kind — 1. Ach, dass ich meine armen Kinder so geschlagen, klagte der Bauer, und sie waren des Pfaffen. – Eiselein, 375. 2. Alle Kinder werden mit Weinen geboren. Lat.: Clamabunt E et A quotquot nascuntur ab Eva. (Binder I, 193; II, 497; Seybold, 77.) 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Allemand — Cet article concerne la langue allemande. Pour les autres significations du mot « allemand », voir Allemand (homonymie). Allemand Deutsch Parlée en … Wikipédia en Français
Hase (Lepus) — 1. Bai (wer) den Hâsen fangen well, maut den Rüen (Hund) wagen. – Woeste. 2. Bai wäsket de Hasen un de Vösse un se sitt doch glatt, sag de Frau, da lait se iäre Blagen ungerüstert lopen. (Iserlohn.) – Hoefer, 316; Woeste, 62, 13. Wer wäscht Hasen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
National Gallery of Australia — Established 1967 Location Parkes, Australian Capital Territory, Australia Director Ron Radford … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

ook leger

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

ook leger

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: